Boris en het woeste water

placeholder
De website Haagse Kunstgrepen 2.0 is financieel mogelijk gemaakt door

Boris en het woeste water

Vraag of reactie?

Heb je een vraag of opmerking of misschien wel een tekening?
Stuur je reactie naar mail@vitaaldenhaag.org
Interessante inzendingen of een mooie tekening plaatsen wij graag op deze pagina.

placeholder

Boris en het woeste water

Hoofdstuk 5 / Rindert Kromhout

De vertaling

verteller: Tony Bloem
stem: Marc Krone
adaptatie tekst: Marijke de Jong

Het waaide. Donkere wolken dreven over. Boris moest slikken toen hij dat zag. Wind en donkere wolken, zo was die vreselijke dag ook begonnen.
'Wat een weer!' zei hij. 'Zullen we vandaag hier blijven? Dan gaan we morgen verder, als de zon weer schijnt. Anders wordt Neus zeeziek.'
'Hoor je dat, tante Jo?' zei dunne Dirk. 'Nou verzint Boris alweer een smoesje om niet verder te hoeven.'
Boris kreeg een kleur. Dunne Dirk had hem door!
'Ik heb het ook gemerkt,' zei tante Jo. 'Wat is er met je, Boris? Waarom wil je niet verder? Wil je bij ons weg?' 'Eh... er is niks,' zei Boris stotterend. 'Ik, ik wil niet bij jullie weg, heus niet. Ik dacht alleen... die arme Neus...
Tante Jo trok een gezicht alsof ze er geen woord van geloofde, maar ze vroeg niet verder.
'Allemaal aan boord, we vertrekken!' zei dunne Dirk.
Boris kroop in de tent. Het vlot vertrok, onrustig dobberend op de golven. Verlangend keek Boris vanuit zijn schuilplaats naar de waterkant. Takken zwiepten heen en weer. Achter een vlierstruik bewoog iets roods. Boris ging rechtop zitten en keek eens goed. Het was een meisje met lange rode haren dat zich een weg door het struikgewas baande. Ze stak een hand op en... maar op dat moment voer het vlot door een bocht in de rivier en was het meisje niet meer te zien.
Wie was dat? Had Boris haar gisteren ook gezien? Naar wie stak ze die hand op? Naar hem? Waarom?

Omdat het waaide en de rivier hier breed was, zat de vaart er goed in en hoefde dunne Dirk maar af en toe te peddelen. Hij klom op zijn gymnastiektoestel om oefeningen te doen. 'Ik heb vandaag zin in een vrolijk lied ,' zei tante Jo.
O Dirk, hoe ver zou het nog zijn naar het verre land?'
'Buig en strek en buig en strek,' zei dunne Dirk. Ik heb geen idee hoe ver het nog is, maar dat geeft niet want ik vind het een heerlijk avontuur. En we gaan nog niet nog huis.
Meteen schalde er uit de keel van tante Jo. 'Nog lange niet, nog lange niet...'
Neus knorde. Hij stond op en begon opgewonden te snuiven. Zijn krulstaart trilde.
Boris snoof ook. Er hing een vieze geur boven het water, de geur van afval en rottende groente.
Haastig sprong dunne Dirk van zijn toestel om te gaan peddelen. Maar hij was te laat. Het vlot liep vast op een eiland.

Er lag op het eiland een torenhoge vuilnisbelt. Bovenop de vuilnisbelt stond een meisje te wuiven.
'Komen jullie ons halen?', riep ze.
Neus sprong van het vlot en rende knorrend op het rottende afval af.
'Mogen we met jullie mee?', vroeg het meisje. 'We willen zo graag naar huis.'
'We gaan niet naar huis,' zei dunne Dirk.
'Nog lange niet, nog lange niet!', zong tante Jo.
'We zijn op weg naar het verre land,' zei dunne Dirk. 'Je mag wel een eindje mee varen.'
Het vieze meisje begon te huilen. 'Het verre land!', snikte ze. 'We willen niet naar het verre land, we willen met jullie mee naar huis! Jongens, ze gaan helemaal niet naar huis, we kunnen niet mee.'
Vanachter de vuilnisbelt kwamen plotseling meer kinderen te voorschijn. Allemaal waren ze vies. Hun kleren zaten vol vlekken, hun gezichten vol vegen en hun haren vol stukjes afval.
'Gaan we niet naar huis?', vroegen ze. En alle vieze kinderen barstten in tranen uit.
'Niemand vindt ons leuk!', snikte het vieze meisje.
Dunne Dirk pakte haar vast. 'Niet huilen.' Het meisje drukte zich tegen dunne Dirk aan en de tranen dropen over zijn trui. Bèèè!
Boris liep naar een ander meisje, dat bij Neus was neergehurkt om hem te aaien. 'Wie zijn jullie?' vroeg hij. 'Wat doen jullie hier?'
Aan de neus van het meisje hing een lange snottenbel. 'We zijn weggestuurd door onze vaders en moeders,' zei ze, 'en nu wonen we hier.'
'Echt waar? Waarom?'
'Omdat ik lelijk ben.' Mijn moeder zei: 'Ik wil geen lelijk kind, want zelf ben ik mooi. Ga maar weg.' Ze was inderdaad wel erg lelijk. Ze had scheve tanden en flaporen en haar ogen puilden uit.
'En ik ben dom,' zei een jongen, 'En mijn vader zei: 'Ik ben een professor, wat moet ik nou met een zo'n dom kind.'
Boris wist niet wat hij hoorde. Wat erg om te worden weggestuurd door je vader en moeder! Steeds meer kinderen kwamen er bij zitten om hun verhaal te vertellen.
Boris kreeg tranen in zijn ogen. Wie stuurt zijn eigen kind nou weg? Wie doet dat? Zijn eigen vader en moeder zouden zoiets nooit hebben gedaan.
Zijn eigen vader en moeder! Ineens zag Boris hen weer voor zich. Zijn vader klein en grappig, zijn moeder groot en lief. Zijn vader die hem op zijn schouders nam en zijn moeder die bij hem op bed kwam zitten om hem voor te lezen.
Was alles nog maar zoals vroeger! 'Maar dat was voorbij, voorgoed voorbij,' zei een stem in zijn hoofd. 'Het is jouw eigen schuld dat die tijd voorbij is! Je weet best dat het je eigen schuld is!'
Boris rilde. Die stem! Hij wilde hem niet horen, die wilde hij nooit meer horen!
Gauw vroeg hij: 'En toen? Wat hebben jullie toen gedaan?'
Toen hadden de kinderen lang rondgezworven over straat.
Ze waren eenzaam en werden viezer en viezer. Uiteindelijk werden ze door vuilnismannen van de straat opgeraapt, want ze waren zo vies als vuilnis. Met een vuilnisboot waren ze naar dit eiland gebracht en niemand had ooit nog naar hen omgekeken.
Wat een vreselijk verhaal!

Het vieze meisje knuffelde Neus, die nu bijna helemaal in het afval verdwenen was.
'Wat een leuk varken,' zei ze. 'Hij vindt het hier fijn. Mag ik hem hebben?'
Alle kinderen begonnen te juichen. 'Ja, ja, het varken moet hier blijven, dan hebben we een vriendje.'
Boris schrok van die vraag. Wilden ze dat hij Neus achterliet? Hij moest er niet aan denken!
'Jullie mogen best even met hem spelen,' zei hij, 'maar straks gaat hij met me mee.'
Daar moesten de vieze kinderen weer erg om huilen. 'We mogen niet met hem mee naar huis en we mogen het varken niet hebben!
'Ga maar weg,' zeiden ze. 'Neem je varken mee en ga maar weg met je vader en je moeder.'
'Dat zijn mijn vader en moeder niet', zei Boris en Boris aarzelde, 'dat zijn mijn eh... vrienden.'
Weer snikten de vieze kinderen het uit. 'Hadden wij maar vrienden, wij hebben niemand!'
Boris dacht na. Eigenlijk leek zijn eigen verhaal wel op dat van de vieze kinderen. Ook hij was een tijdje alleen op de wereld geweest. Maar toen had hij het eethuis gevonden én nieuwe vrienden. 'Luister eens,' zei hij tegen de jongen die in bed plaste. Hij wees op het lelijke meisje. 'Vind jij haar lelijk?'
De jongen keek naar het lelijke meisje. 'Lelijk?' vroeg hij. 'Ja, maar dat geeft niet, want ze is reuze aardig. 'Ben je haar vriend?' vroeg Boris.
'Ja, tuurlijk,' zei de jongen.
'En jij?' vroeg Boris aan het lelijke meisje. Dit keer wees hij op een jongen die een pestkop was. 'Vind je hem gemeen?'
'Hij heeft mij nog nooit gepest.' zei het lelijke meisje. 'Ik vind hem lief.'
'Ik eh... ik vind jou eigenlijk ook best aardig,' zei de pestkop tegen het lelijke meisje. 'Mij kan het niks schelen dat je flaporen hebt en scheve tanden.'
'Moet je horen,' zei Boris, 'Er is lang geleden iets gebeurd en toen moest ik ook weg van huis, net als jullie. En toen was ik ook alleen. Maar toen heb ik tante Jo en dunne Dirk gevonden. Zij zijn mijn nieuwe vrienden. En nu ben ik weer blij.' 'Wij willen ook nieuwe vrienden!' riepen de kinderen uit.
Boris schudde zijn hoofd. 'Jullie hébben allang nieuwe vrienden,' zei hij.
'Huh, wie dan?' vroeg de domme jongen.
'Elkaar. Jullie zijn toch elkaars vrienden!'
Hier waren de kinderen even stil van. 'Ja...' zeiden ze aarzelend, 'ja, we zijn elkaars vrienden.'
'Jullie moeten niet treurig zijn, maar juist blij,' zei Boris.' Er is genoeg te eten op dit eiland en er is niemand die jullie wegstuurt.'
'Hij heeft gelijk,' zei een jongen. 'We hebben het eigenlijk best fijn. Ik vind het helemaal niet erg om hier te blijven, als jullie maar niet bij me weggaan.'
'Bij je weggaan?' vroeg het lelijke meisje. 'Nooit van mijn leven! Ik zou je vreselijk missen.'
De jongen die altijd in z'n bed plaste legde een arm om de schouder van Boris. 'Dankjewel,' zei hij, 'je hebt ons blij gemaakt.'
'Je mag best bij ons blijven, als je dat wilt,' zei het lelijke meisje. 'Dan word je de vriend van ons allemaal. Zou je dat fijn vinden?'
'Aah, dat is lief van jullie,' zei Boris. 'Maar het kan niet. Ik ga met tante Jo en dunne Dirk mee.'
'En toch mag jij onze vriend zijn,' zeiden de kinderen. 'Tot ziens, nieuwe vriend.'
'Tot ziens, kinderen,' zei Boris.