Alle hens aan dek  3

placeholder
De website Haagse Kunstgrepen 2.0 is financieel mogelijk gemaakt door

Alle hens aan dek  3

Vraag of reactie?

Heb je een vraag of opmerking of misschien wel een tekening?
Stuur je reactie naar mail@vitaaldenhaag.org
Interessante inzendingen of een mooie tekening plaatsen wij graag op deze pagina.

Alle hens aan dek  3

Juffrouw Kachel / Toon Tellegen

De vertaling

verteller: Tony Bloem
stem: Helmert Woudenberg

Dit is mijn dagboek. Maar het is geen echt dagboek, waarin je schrijft over jezelf. Het is een dagboek over juffrouw Kachel, mijn juffrouw op school.
Ik schrijf hierin als ik zeker weet dat er niemand in de buurt is.
En alleen over juffrouw Kachel.
Als ik er niet in schrijf ligt het in de geheime bergplaats.
Na mijn dood mag iedereen het lezen.
Als juffrouw Kachel dan nog leeft dan hoop ik dat ze haar verdiende loon zal krijgen.

Juffrouw kachel slaat op twee manieren.
De eerste manier is met haar knokkels. Ze heeft een ring met een steen aan een vinger, en als ze slaat komt die ring hard tegen je aan, in het midden van je bovenarm.
De rest van de ochtend of de middag doet je arm pijn en kan je hem niet goed optillen.
Ze gaat naast je staan, wacht even en slaat dan.
De andere manier is met haar vlakke hand. Die manier is onverwacht. Ze sluipt door het gangpad achter je en geeft je opeens een harde klap op je hoofd: een draai om je oren.
Maar dan wel van achteren.
Meestal schrik je zo dat er van alles op de grond valt en je moet bukken om het op te rapen.
De meeste kinderen gaan huilen door zo'n klap.
Ze slaat iedereen.
Ze heeft geen lievelingetjes.

Als je iets niet weet moet je in de hoek staan.
Vanochtend vroeg ze aan een meisje: 'Hoeveel is achtentwintig gedeeld door drie?'
Volgens mij kun je achtentwintig helemaal niet door drie delen.
Het meisje wist het niet en zei niets.
'In de hoek.'
Ze vroeg het aan de volgende en de volgende. Maar niemand wist het.
Op het laatst stond de hele klas in de hoek, dat wil zeggen: met zijn gezicht naar de muren van de klas stonden dertig kinderen. Zij zat alleen aan haar lessenaar en zei verder niets.
Ze zei ook niet hoeveel achtentwintig gedeeld door drie was.

Als je een vlek maakt in je schrijfschrift krijg je een klap en moet je nablijven.
Ik maakte een vlek in het woord 'inkt' en moest honderd keer 'inkt' schrijven. Op één van de honderd 'inkten' maakte ik weer een vlek. Ik kreeg een klap en moest weer honderd keer 'inkt' schrijven.
Ik zat alleen in de klas. Zij zat achter haar lessenaar en las een boek. Af en toe zuchtte ze diep.
Ik schreef heel voorzichtig, want ik wilde naar buiten. Ik wilde voetballen.
Na die tweede honderd 'inkten' mocht ik weg.
Ze zegt nooit 'goed', nooit 'dag, nooit 'je mag gaan'. Ze knikt met haar hoofd en dan mag je gaan.
Wij zeggen ook nooit iets.

Ze heeft vaak een druppel aan haar neus. Net als mijn oma. Zo'n waterige druppel. Niet echt snot.
Ze heeft een zakdoekje in haar mouw. Maar ze snuit haar neus altijd te laat-als die druppel al gevallen is.
Ze laat hem precies op je schrift vallen, zodat de inkt door loopt en ze je weer een klap kan geven omdat je knoeit.

Ik schrijf net zo lang in dit dagboek tot we van haar verlost zijn.
Dood of levend.
Daarna schrijf ik er geen letter meer in.
Als ze weg is dan weet ik zéker dat ze zullen zeggen: 'Eigenlijk moet je medelijden met haar hebben.'
Dat zeiden ze ook van mijn tante Roos die mijn oom André jarenlang heeft gepest.
Medelijden.
Wie heeft daar wat aan? Zij? En waarom moet zij daar wat aan hebben.
Als ik weer eens een klap van haar heb gehad, dan heb ik medelijden met mijzelf en pak ik een koekje uit het rommeltje op de bovenste plank in de kast.
Daar heb ik wat aan.
Maar verder?
Ik wou dat ik nooit meer in dit dagboek hoefde te schrijven.
Want dan was ze er niet meer.
Ze zou ook kunnen worden geschaakt – door een blinde rover die denkt dat ze heel mooi is.
Wij zullen het allemaal roepen: 'O, wat is ze mooi...'
Nu moet ik aan iets anders gaan denken.

Vanmiddag is er een wesp in haar jurk gekropen, van achteren in haar nek.
Ze sprong op en boog helemaal voorover, en schudde haar jurk uit.
'Een wesp,' zei ze. 'Er zit een wesp in mijn nek!'
Wij zaten doodstil met onze handen op onze rug.
We hoopten allemaal dat die wesp haar zou steken. Alle kinderen in de klas hoopten dat en ook alle kinderen die ooit bij haar in de klas hebben gezeten en die nu in Australië of Eindhoven wonen en al jarenlang vrachtwagenchauffeur zijn.
We zouden het ze allemaal schrijven. Of iemand zou bij de radionieuwsuitzending roepen: 'Juffrouw Kachel is door een wesp gestoken!'
Maar die wesp stak haar niet. Hij viel op de grond en zij sloeg hem dood met een boek.
We hadden pech.

Vannacht in bed dacht ik: als ik een snoepje had dat van vergif was zou ik dat dan aan haar durven geven?
Ik lag onder de dekens en ik zag mezelf voor de klas staan met een bord met dat ene snoepje erop.
Alstublieft.
Ze stopte het in haar mond en viel dood neer.
Zou ik dat durven?
Hoe kom ik erachter dat ik dat zou durven?
Dan zou ik eerst zo'n snoepje moeten hebben.
Ik durf het vast niet.
Dit is een dagboek en dus moet ik wel de waarheid schrijven.
Ik durf dat nooit.
Ik durf niet eens een lange neus naar haar te trekken als ik achter haar sta. Ik durf niet eens te fluisteren in haar buurt.
Maar in mijn gedachten in bed durf ik haar te vergiftigen.
Wat is het verschil?
Ik begrijp daar niets van.
Ze viel met een enorme klap. Haar tafel viel over haar heen en ze werd meteen paars.

Als ze doodgaat zal ik haar meteen vergeten.
Als iemand dan aan mij vraagt, in de Voorstraat: '... eh... juffrouw Kachel... woonde die niet hier...?'
Dan zeg ik: 'Juffrouw Kachel?? Nooit van gehoord!'